Gelukzoekers

In de voorbije weken verbleef ik – meer dan me lief was – en met steeds grotere regelmaat in een Amsterdams ziekenhuis, waar mijn laatst overgebleven schoonzusje was opgenomen met longproblemen. Omdat ik niet zo van het neuzelen ben over de dag die niet veel meer opwinding brengt dan wassen, controles, doktersbezoeken, eten en drinken en bezoek, wandelde ik tijdens en buiten bezoekuren nogal eens observerend over de gangen.

Wat een bedrijf, zo’n ziekenhuis. En met welk een toewijding zetten mensen zich er in voor hun patiënten. Wildvreemde, doodzieke mensen vaak, onwennig, gespannen, emotioneel, agressief soms zelfs. Mensen met elk een eigen verhaal, met hun eigen pijn. Met een eigen gebruiksaanwijzing ook. De een speelt nonchalance en doet stoer, de ander geeft zich over aan het gevoel van het moment. En allemaal verlangen – neen: eisen – ze aandacht en verzorging van de broeder, de zuster en de dokter. Allemaal willen ze ook dat het schoon is, dat het eten er goed is en dat ze in privé kunnen plassen en poepen op het moment dat ze moeten.

Ik zag er frisse jonge meiden met opgestoken lang blond haar. Ik zag er twee volslanke Surinaamsen en een goedlachse Antilliaanse, die samen een bed verschoonden. Ik zag een vriendelijke moslima die rond ging met limonade, melk, koffie en thee. Ik zag een Poolse, onderweg met een steek, ik hoorde – aan haar tongval – een Engelse in gesprek met familie van een patiënt en ik week onderweg uit voor een oudere Marokkaanse man die wasgoed kwam omruilen. Ik zag een jonge Filippino bloeddruk opnemen en een stoere vijftiger, die je zo vlak voor zijn dienst zijn Harley zag parkeren in het parkeervak voor personeel, de kussens opkloppen bij een breekbare oudere man, die het zichtbaar benauwd had.

Van de week ging het ineens slechter met mijn schoonzus. Ze kwam op de intensive care terecht waar ze al haar hoop vestigde op tijdelijke hulp van de kunstmatige beademing. Dat werd geen succes; ze was moe, op, klaar met al dat gedoe, al die slangen en piepers. Het team van IC-artsen – twee forse Nederlanders, een kleine Pakistaanse en een bijzonder invoelende Israëli – bleek welwillend in het aanhoren van haar wens. Ze sliep luttele uren na de korte maar intensieve gesprekken met de artsen, een IC-verpleegkundige en een psycholoog, rustig in.

Twee dagen later, toen we in het uitvaartcentrum afspraken kwamen maken over de condoleance, troffen we voor de deur een grote groep Surinaamse medelanders, allen helemaal of grotendeels gekleed in wit. Ze waren druk, opgetogen. Twee oudere dame neurieden onophoudelijk een melodie. Wij zuchtten diep voor we gespannen en met bezwaard gemoed naar binnen gingen …

Jemig, wat is diversiteit toch mooi. Wat is verscheidenheid van mensen en culturen toch een rijkdom. En hoe dankbaar mogen we zijn, dat mensen uit zoveel verschillende landen bereid zijn hier het zware werk in en rondom de zorg te doen. Onze zorg, d zorg in dit welvarende land.

Hoe werden ze ook weer genoemd? Oh ja, gelukszoekers … Die dus. Dank jullie wel.

(deze tekst is ook gepubliceerd in de nieuwsbrief van HAP)